Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0729

Datum uitspraak2005-08-02
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502614/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 3 april 2003 heeft de gemeenteraad van Maasdriel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 maart 2003, het bestemmingsplan "Wellseindsedijk 30" vastgesteld.


Uitspraak

200502614/2. Datum uitspraak: 2 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], [gemeente], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 3 april 2003 heeft de gemeenteraad van Maasdriel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 maart 2003, het bestemmingsplan "Wellseindsedijk 30" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 september 2003, RE2003.42333, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Bij uitspraak van 15 september 2004, nr. 200307338/1, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd. Bij besluit van 1 februari 2005, nr. RE2004.106093, heeft verweerder wederom beslist omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 26 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 26 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 13 juli 2005 heeft [belanghebbende] stukken overgelegd, ten aanzien waarvan hij op de voet van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft verzocht te bepalen dat uitsluitend de Afdeling kennis mag nemen van deze stukken. Op 14 juli 2005 heeft de Afdeling in een andere samenstelling beslist dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Verzoeker heeft desgevraagd geen toestemming verleend als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. De desbetreffende stukken zijn hierop aan [belanghebbende] teruggezonden. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 juli 2005, waar [verzoeker] en verweerder, vertegenwoordigd door ir. A.B. Schenk, ambtenaar van de provincie Gelderland, zijn verschenen. Voorts is A.J.B. Smit, ambtenaar van de gemeente Maasdriel, daar gehoord. [Belanghebbende] is met bericht van verhindering niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.     Met het plan wordt beoogd de bouw van een burgerwoning mogelijk te maken. Uit de plantoelichting kan worden afgeleid dat aan het plan een verzoek ten grondslag ligt van [belanghebbende] om op het perceel om medische redenen een aangepaste woning te mogen bouwen.   2.3.    Verzoeker, exploitant van een paardenfokkerij/paardenpension op het naastgelegen perceel, stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Daartoe voert hij aan dat de medische noodzaak van een aangepaste woning niet is aangetoond, dat hij in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd, en dat het plan geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat garandeert. 2.4.    Verweerder heeft het plan goedgekeurd. 2.5.    De Voorzitter acht het aannemelijk dat [belanghebbende] om medische redenen een aangepaste woning dient te betrekken. 2.6.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de woning is voorzien op een afstand van ongeveer 30 meter van een van de bedrijfsgebouwen op het perceel van verzoeker. De zuid-oostgevel van dit bedrijfsgebouw ligt op de grens van het bouwblok. Ter zitting heeft verzoeker meegedeeld dat zijn bedrijfsvoering 30 paarden omvat.    De Voorzitter leidt uit deze feiten het vermoeden af dat het plan geen goed woon- en leefklimaat garandeert. Ter zitting is dit vermoeden niet ontzenuwd. Hij sluit daarom op voorhand niet uit dat het bestreden besluit in de bodemprocedure zal worden vernietigd. In afwachting van de behandeling van de bodemprocedure dienen onomkeerbare ontwikkelingen die in strijd kunnen komen met de beslissing in de bodemprocedure, te worden voorkomen. Derhalve ziet hij aanleiding het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. 2.7.    Het bezwaar dat de belemmering in de bedrijfsvoering betreft, behoeft gelet op het voorgaande thans geen bespreking. 2.8.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 1 februari 2005, RE2004.106093; II.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Tulmans Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2005 381.